Vroeger moesten de kinderen in de wintermaanden dagelijks een lepel levertraan innemen. Op de foto kijkt de jongen niet vrolijk naar de fles met levertraan. Het smaakt ook nogal vies en vissig, hoewel er soms een soort sinaasappelsmaak aan werd toegevoegd.
Er zijn nog steeds mensen die, als ze een fles levertraan zien, onpasselijk worden, alleen bij de gedachte al.
Waar was dat eigenlijk goed voor?
Levertraan is een dierlijke olie, gewonnen uit de lever van kabeljauw en schelvis en andere vissen uit de familie van de kabeljauwen (Gadidae). Het is een vette olie en het bevat jodium, fosfor, vitamine A en D en is tevens één van de producten met het hoogste gehalte aan omega 3 vetzuren. Normaal maakt een mens voldoende vitamine D aan in de huid onder invloed van zonlicht. In het donkere deel van het jaar, zeg maar de periode dat de R in de maand zit, is er minder zonlicht. Vroeger moesten vooral kinderen dat bezuren. Het tekort aan vitamine D, wat het gevolg was van te weinig licht, leidde niet zelden tot de beruchte Engelse ziekte, rachitis. Vitamine D is nodig voor botvorming, voor het verharden van het beenderstelsel. Als Engelse ziekte optrad, vervormden met name de botten van de benen, omdat ze te week gebleven waren. Zo ontstonden de beruchte O-benen. Na de oorlog werd het toevoegen van vitamine A en D aan margarine verplicht. Door deze maatregel verdween de Engelse ziekte uit onze samenleving. Levertraan bevatte ook stoffen, die weerstandverhogend actief waren. Tegenwoordig schenken we daar geen aandacht meer aan, want sinds de ontdekking van de antibiotica, tijdens de Tweede Wereldoorlog, hebben veel infectieziekten, die vroeger door middel van een goed werkend weerstandsvermogen overwonnen moesten worden, hun bedreiging verloren.