Al eeuwenlang brengt men geneeskrachtige stoffen aan op de huid met behulp van een lapje stof: het plaasteren of pleisteren. Let op de vergelijkbare uitdrukking van de stukadoor!
In het conceptreglement van het op te richten Apothekersgilde in de stad Breda (1696) was verordonneerd: apothekers mogen de door hen vervaardigde pleisters, pappen en stovingen niet zelf opbrengen, maar moeten dit aan de chirurgijns overlaten (artikel 14).
De pleisters bestonden uit lapjes stof met mengsels van hars, gom en olie met daaraan toegevoegd geneeskrachtige stoffen en/of kruiden.
In 1882 maakte Carl Paul Beiersdorf uit Hamburg (D) een “wondkussentje” van gecoate gutta-percha pleistergaas, waaraan een geneeskrachtige stof was toegevoegd. De apotheker Troplowitz nam de firma Beiersdorf over, verbeterde het procedé door toevoeging van zinkoxide tegen de veelvoorkomende huidirritatie en noemde het leukoplast (1901).
Deze pleisters konden echter geen bloed absorberen. Daarom kwam er een betere “eerste hulp gaasverband” in de handel. En omdat de firma Beiersdorf in Hamburg was gevestigd, een van de oude Hanzesteden, ging zij vanaf 1922 zo’n hechtpleister + kussentje een Hansaplast noemen!
Ouderwetse Hansaplast “in gereed gemaakte stukken” van de firma Beiersdorf, die intussen behalve in Hamburg, ook in Nederland gevestigd was, namelijk in Amsterdam en in Hilversum.