Dokter

Vóór 1800 was geneeskunde het werk van de medicinale doctor en de barbier-chirurgijn.

In de 19e eeuw verscheen de stads- of plattelandsheelmeester.
De professionalisering begon met de organisatie van de geneeskundige zorg door Thorbecke in 1865.

De dokter mocht zich voortaan arts noemen.
Hij was steeds beter opgeleid, maar zijn mogelijkheden
bleven lange tijd beperkt.

De dorpsdokter stond er vaak alleen voor, zonder penicilline,
nauwelijks narcose en geen uitgebreid laboratorium.

Tegenover infectieziekten als difterie en tuberculose stond hij
feitelijk machteloos.

Maar ook aan een longontsteking gingen veel mensen
gewoon dood.

Pas na 1950 kon hij een beroep doen op specialisten
en patiënten doorverwijzen naar het ziekenhuis.




Scroll naar boven